Hoe organiseren we het leren?
Het onderwijs heeft groot onderhoud nodig. Daarover zijn we het allemaal eens. Verschillende mensen nemen initiatieven om de overheden en elkaar daarvan te overtuigen. Met manifesten, filmpjes, dialogen, blogjes, oproepen, boeken etc. We doen heel hard ons best om anderen te beïnvloeden en te overtuigen van ons denken over dat grote onderhoud. De voorstanders van het verbeteren van het onderwijs discussiëren met voorstanders van het vernieuwen van het onderwijs. Ik deed het ook tot ik ontdekte dat ik daarmee bijdraag aan die discussie, die steeds meer leidt tot polarisatie en onmacht. Het onderwijs wordt er niet beter van.
De voorstanders verwachten van de overheden, dat zij keuzes maken en leiding nemen in het stoppen van deze discussie. En welke keuze ze ook maken, ze zullen het nooit goed doen. Waardoor de discussie weer bij het begin zal beginnen.
Het kan anders. Door de dialoog met elkaar aan te gaan, zonder te weten hoe het de organisatie eruit gaat komen te zien. Nieuwsgierigheid en verbeelding. Zo kan iedereen leren van standpunten van vroeger van kennis van nu, van initiatieven van anderen en nadenken over eigen standpunten. Samen kom je tot gezamenlijke oordelen over hoe je het leren kunt organiseren.
Hoe organiseren we het leren? Is een vraag die we een eeuw geleden ter tafel brachten en die nu wederom ter tafel gebracht moet worden. Een eeuw geleden is hierover gediscussieerd en is er een keuze gemaakt. Een keuze met consequenties, waarvan we nu de gevolgen zien en voelen. Wat toen voorspeld werd, is uitgekomen.
Discussie en keuze vorige eeuw
Begin vorige eeuw, rond de invoering van de algemene leerplicht, werd veel gediscussieerd over de
organisatie van het leren (vgl. Doornbos & Stevens, 1987, 1988; Kohnstamm, 1963 (oorspronkelijk
1929); Nijhof, 1981; Parkhurst, 1922). Voorstanders van leeftijd gebaseerd klassikaal onderwijs
stonden tegenover voorstanders van individualiserend onderwijs.
Argumenten gebaseerd op het denken uit vorige eeuw
De voorstanders van individualiserend onderwijs argumenteerden dat, in
klassikaal onderwijs, leerlingen met relatief minder én hoge cognitieve vermogens of die uit relatief ‘lage’ én ‘hoge’ sociaaleconomische en culturele thuissituaties, in het nadeel zouden zijn ten opzichte van
gemiddelde leerlingen. Vanaf schoolbegin zouden zij minder onderwijskansen hebben, méér
leerproblemen ervaren en méér gedemotiveerd worden. Om pedagogische én psychologische redenen zou het ‘volksonderwijs’ dus individualiserend dienen te
worden ingericht.
De voorstanders van klassikaal onderwijs argumenteerden dat er meer leerlingen onderwijs zouden kunnen genieten, dat het economischer goedkoper was om leerlingen in groepen op te leiden voor het werken in de fabrieken ( het was de tijd van de industriële revolutie) en dat de organisatie tegemoet zou komen de kenmerken van de meeste leerlingen. De gedachte was dat je je vooral bezig moest houden met waarneembaar gedrag van kinderen en niet met motivaties en dat kinderen zich door conditionering aanpassen aan de omgeving.
De keuze van meer dan een eeuw geleden
Uiteindelijk is echter de klassikale organisatie de reguliere Nederlandse schoolorganisatie geworden. Een organisatie waarin leerlingen op basis van leeftijd gegroepeerd worden. Iedere leerling in een groep dient binnen 10 maanden een ongeveer gelijke hoeveelheid leerstof te verwerken. Die leerstof is opgedeeld in blokken van 10 maanden en verspreidt over 8 jaar in het primair onderwijs en 4 tot 6 jaar in het voortgezet onderwijs. ( het leerstofjaarklassensysteem)
Deze organisatie kwam grotendeels tegemoet aan de kenmerken van de meeste leerlingen in een groep of
klas, in die tijdgeest, maar steeds hebben de relatief minst én de relatief meest ontwikkelde of gevorderde leerlingen duidelijk minder onderwijskansen dan de gemiddelde leerlingen. Een eeuw later weten we dat de gemiddelde leerling niet bestaat en dat leerlingen in kenmerken en achtergronden verschillen. Zeker in grote steden is de diversiteit groot.
Het resultaat van die keuze
Onderwijsonderzoek toont al langer dan een eeuw dat deze geringere onderwijskansen van ‘afwijkende leerlingen’ zich onder meer uiten in het vaker ervaren van soms zeer schrijnende schoolproblemen: demotivatie voor school; sociaal-emotionele problemen; leer- en gedrags- of disciplineproblemen;
(ortho)pedagogische problemen; zittenblijven; schoolverzuim; afstroom naar een lager
onderwijstype; en voortijdig schoolverlaten (Doornbos & Stevens, 1987, 1988; de Groot, 1966; de
Heer, 2017; Inspectie van het Onderwijs, 2019, 2020, 2021; Kohnstamm, 1963; Mooij, 1979,
2016a; Nijhof, 1981; Schuyt, 1995; Tesser, 1986).
Leraren hebben met deze organisatievorm te maken met de meest moeilijke vorm van differentiatie. Komen structureel tijd en aandacht te kort om alle leerlingen naar behoefte te kunnen bedienen in hun leer-en ontwikkelproces, waardoor de zingeving van hun werk kan afnemen. Dit leidt tot demotivatie en frustratie, burn-en bore out.
Het denken is veranderd
Tijden zijn veranderend, we weten meer dan 100 jaar geleden. We weten nu beter , dat executieve en cognitieve functies aan de basis liggen van het leren, hoe het brein werkt én mensen verschillen in kenmerken en achtergronden van elkaar. We weten wat werkt en wat niet werkt in het lesgeven. Door vrijheid van onderwijs weten we dat er andere organisatievormen in het primair en voortgezet onderwijs zijn waarin leren mogelijk wordt gemaakt. Alles valt en staat met een wetenschappelijk onderbouwde visie op leren & gedrag en erkennen van verschillen tussen mensen. Dat is de basis van onze denken.
Ons denken is anders dan een eeuw geleden. We hebben ons als mens ontwikkeld. We weten meer en kunnen meer. We weten beter hoe mensen leren en hoe mensen zich ontwikkelen. We weten dat het gemiddelde kind niet bestaat en dat we van elkaar verschillen. Met deze kennis moeten we onszelf en elkaar de vraag stellen, zonder discussie maar in de vorm van de dialoog, zonder te weten hoe de organisatie eruit komt te zien.
Hoe organiseren we het leren in de 20e eeuw?
Doe je mee?
Durf jij, net als ik, een beginnetje te maken, zonder je eigen gevormde oordeel, de dialoog te organiseren? Door oprecht te luisteren naar standpunten van anderen en te zoeken naar gedeelde motieven om het leren te organiseren? Durf jij jezelf en anderen deze vragen te stellen?
Hoe leren kinderen/mensen?
Wat weten we uit onderzoek?
Wat moeten kinderen/mensen leren om te kunnen (over)leven
Wat willen kinderen/mensen zelf leren?
Hoe organiseren we dat?
Wat weten we uit onderzoek?
Wat moeten we behouden, afbouwen, verbouwen en wat moeten we nieuw opbouwen?
Wat hebben we met elkaar te leren?
Wat heb ik zelf te leren?
Leer denken en leer ze denken!
DOEN!